Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9209

Datum uitspraak2008-08-07
Datum gepubliceerd2008-08-28
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6184 WUBO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen medische noodzaak voor uitbreiding van de extra huishoudelijke hulp van 4 naar 8 uur per week.


Uitspraak

07/6184 WUBO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K in het geding tussen: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (hierna: verweerster) Datum uitspraak: 7 augustus 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft beroep ingesteld tegen het onder dagtekening 27 september 2007, kenmerk BZ 7766, JZ/I/70/2007, door verweerster te zijnen aanzien genomen besluit ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2008. Appellant is daar niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft laten vertegenwoordigen door J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant, geboren in 1927, is in 1990 op grond van psychische invaliditeit erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Als zodanig is hem, voorzover hier van belang, ingaande 1 september 1999 een vergoeding voor 4 uur huishoudelijke hulp per week toegekend. De sedert 1996 opgetreden hartklachten zijn hierbij als niet causaal met de oorlogsomstandigheden beoordeeld. 1.2. In februari 2007 heeft appellant verweerster verzocht om de hem voor huishoudelijke hulp verleende vergoeding te verhogen naar 8 uur per week. Die aanvraag heeft verweerster afgewezen bij besluit van 8 mei 2007, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Daartoe is, overeenkomstig uitgebracht medisch advies, overwogen dat appellant noch op grond van zijn psychische klachten noch op grond van zijn (vanwege zijn leeftijd mede in aanmerking te nemen) hartklachten is aangewezen op meer dan 4 uur huishoudelijke hulp per week, nu appellant nog in staat is om samen met zijn echtgenote lichte huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. 1.3. In bezwaar en beroep heeft appellant uitvoerig gewezen op de zeer slechte levens-omstandigheden tijdens zijn verplichte tewerkstelling in Duitsland en aangegeven dat deze als een rode draad door zijn leven hebben gelopen. Naar de mening van appellant kan hij, mede gezien zijn leeftijd, op grond hiervan en de gevolgen daarvan voor zijn gezondheid nu toch zeker aanspraak maken op meer hulp. 2. De Raad dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit, gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. Hiertoe wordt overwogen als volgt. 2.1. Gezien het bepaalde in de artikelen 32 en 33a van de Wet kunnen de kosten van extra huishoudelijke hulp alleen worden vergoed indien hiervoor een medische noodzaak bestaat. Dit betekent dat op zichzelf de ernst van de ondervonden oorlogservaringen nog niet bepalend is voor de vraag of appellant aanspraak heeft op de door hem gevraagde voorziening. 2.2. Ter beoordeling van de vraag of in het geval van appellant een medische noodzaak bestaat voor uitbreiding van de extra huishoudelijke hulp van 4 naar 8 uur per week heeft verweerster advies ingewonnen bij haar geneeskundige dienst, in het kader waarvan door de arts G. Kho, geneeskundig adviseur van verweerster, op 23 augustus 2007 ten huize van appellant een onderzoek is verricht. Blijkens zijn daarvan gemaakte rapport heeft deze arts vastgesteld dat appellant samen met zijn vrouw nog kookt en de tafel dekt en afhaalt, de was en afwas doet en de bedden verschoont. Appellant doet ook enige boodschappen en zijn echtgenote verzorgt de kamerplanten. Verder heeft appellant aangegeven dat hij wel zou kunnen afstoffen en strijken. Op basis hiervan heeft genoemde arts geconcludeerd dat licht huishoudelijk werk door appellant en zijn echtgenote kan worden verricht, zodat kan worden volstaan met 4 uur huishoudelijke hulp per week voor het zwaardere werk. 2.3. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit op basis van dit onderzoek en advies naar behoren is voorbereid en gemotiveerd. In de voorhanden gegevens heeft de Raad geen aanknopingspunt gevonden om aan de juistheid van het uitgebrachte advies te twijfelen. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de hartklachten van appellant blijkens bij de huisarts ingewonnen informatie redelijk onder controle zijn. De Raad merkt verder nog op dat hij zich bij zijn beoordeling dient te beperken tot de situatie ten tijde van het bestreden besluit. Met een eventueel daarna opgetreden verslechtering kan nu dus geen rekening worden gehouden. Mocht een verslechtering optreden dan kan een nieuwe aanvraag bij verweerster worden ingediend. 3. Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden zodat het ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard. 4. De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door G.L.M.J. Stevens. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2008. (get.) G.L.M.J. Stevens. (get.) M. van Berlo. HD